Het ontstaan van het Kralingse bos
In de zomer van 1911 nam de Gemeenteraad van Rotterdam een zeer belangrijke beslissing om de laag gelegen landen rondom het Kralingse Plas aan te leggen tot een echt bos. Hiermede werd het besluit genomen tot een reuzenwerk. Het bos moet de stad Rotterdam dienen om het gebrek aan natuurschoon op te zieren en de bevolking plaats te schenken waar men zich na moeizame arbeid zou kunnen ontspannen in de vrije natuur.
Ze spraken van een reuzenkarwij. Het gehele plan van aanleg omvat een oppervlakte van 400 hectare of terwijl 4 miljoen vierkante meter. De oppervlakte van het park aan de Westzeedijk bedroeg slechts 23,6 hectare. Het nieuwe te maken bos zou ongeveer 17 maal zo groot worden dan het bestaande park.
Waar de Kralingse plas zelf ongeveer 130 hectare groot is, volgt hieruit dat 270 hectare moesten worden aangelegd en beplant. Met de aanleg alleen al was men er niet, want het gehele terrein rondom de Kralingse Plas dat 6 a 7 meter lager lag dan het niveau van den Plas moest eerst worden opgehoogd tot iets meer dan Plashoogte. Een eenvoudig rekensommetje kan ons leren hoeveel miljoenen kubieke meters nodig was om zo groot terrein op de juiste hoogte te brengen.
Men wist waar het toekomstige bos kwam te liggen, terwijl men er tegenop zag de havens waar de ophoginggrond uitgegraven moest worden, voornamelijk grond uit de Waalhaven bestemd was om naar het terrein rondom de Kralingse Plas vervoerd moest worden.
Het is misschien niet onaardig hier aan toe te voegen dat bij de graafwerkzaamheden voor de ophoging gehele boomstammen werden gevonden, waarschijnlijk afkomstig van een vóórhistorisch oerbos dat eeuwen geleden moet zijn geweest.
In de korte tijd dat de Gemeenteraad het plan had goedgekeurd, werd een tweede belangrijk voorstel ingediend.
En dat was om een grote kwekerij in te richten, waar de benodigde bomen en beplanting zouden worden gekweekt. Tienduizenden bomen en honderdduizenden planten zouden nodig zijn om het bos te beplanten wilde men mooie gelijkgevormde planten hebben. Dan was een eerste vereiste dat er geregeld toezicht zou worden uitgeoefend op het beplantingsmateriaal. Aan de Nederlandse Heidemaatschappij te Arnhem werd opdracht verstrekt om uit te zien naar een goed terrein, dat moest worden ingericht als boomkwekerij. Deze Maatschappij wist beslag te leggen op een terrein van ruim 9 hectare in de Gemeente Haps dichtbij het Station Kruispunt Beugen in Noord-Brabant.
De Gemeenteraad keurde het goed dat dit terrein voor de Gemeente Rotterdam werd aangekocht en in korte tijd was er een flinke kwekerij van gemaakt, zodat men de zekerheid had over voldoende aantalen bomen en planten te kunnen beschikken.
Als men de plannen van het bos in 1928 opnieuw leest vroeg men zich af waarom de plannen uit 1911, die al waren goedgekeurd zo lang duurde.
Dat had te maken met een aantal maatregelen, zo moesten overeenkomsten worden afgesloten en onteigeningen worden uitgevoerd voordat er begonnen kon worden met de aanleg.
In 1917 zou men beginnen, maar er was intussen een “wereldoorlog” uitgebroken die een spaak in de wielen zou steken. Van 1914 tot 1918 stond de scheepvaart vrijwel stil en de behoefte aan havenruimte in Rotterdam was in die jaren niet zo sterk als anders.
Men wist dat de terreinen rondom de Plas moesten worden opgehoogd met de grond, die verkregen zou worden bij het uitgraven van de Waalhaven. Maar men besefte tegelijk dat de “grote oorlog” zijn remenden invloed zou hebben tot het tot stand komen van een vredeswerk als het aanleggen van het Kralingse bos. Men had oorspronkelijk gerekend dat men in 1923 in het eerste gedeelte van het Kralingse bos zou kunnen wandelen, terwijl het gehele werk pas in 1940 gereed zou zijn.
Het is onvoorstelbaar om te zien hoe Rotterdam in de vorige eeuw eruit zag. Bekijk unieke beelden van voor WO II